Reizen in de 20e eeuw

De mogelijkheden om te reizen veranderden snel in de 20e eeuw. Met de opkomst van benzinemotoren kwamen er ook autobussen in het openbaar vervoer, En stoomtreinen werden vanaf de jaren 30 gaandeweg vervangen door dieseltreinen en na de 2e wereldoorlog ook door elektrische treinen. De trekschuit was er nog wel begin 20e eeuw, maar vooral in gebieden waar nog weinig wegen en spoorlijnen waren. Met het verbeteren van het wegennetwerk en de opkomst van auto, bus en trein verdwenen in de loop van de 20e eeuw de trekschuiten, stoommachines en voertuigen met paarden uit het straatbeeld.

Voor een kaartje met de trein van Amsterdam naar Utrecht betaalde je in de laagste klasse rond 1900 ongeveer 1 gulden. Die tarieven stegen langzaam tot ongeveer 2 gulden in 1950 en 4 gulden in 1970. De eerste klasse kostte ongeveer het dubbele. De duur van de rit werd overigens steeds korter. Met de stoomtrein deed je nog 1,5 uur over het traject Amsterdam naar Utrecht. Met de elektrische trein nog slechts 45 minuten. Omdat de lonen in die periode veel sneller stegen, werd de trein voor steeds meer mensen een betaalbare manier van reizen.

Voor een ritje met de (paarden)tram of bus in een grote stad betaalde je begin 1900 doorgaans 10 tot 15 cent, afhankelijk van de afstand. In 1930 waren deze tarieven opgelopen tot ongeveer 10 tot 25 cent. In 1970 kon je voor 50 cent tot 1 gulden met bus, tram of metro van de ene kant van de stad naar de andere kant reizen. 

Paardentrams op de Dam te Amsterdam, George Hendrik Breitner, 1901 (online collectie Rijksmuseum)