Muntgeld in de 14e eeuw

Vanuit het zuiden van Europa bloeide de handel op. De kleine, lichte zilveren munten penningen die toen al een paar eeuwen circuleerden, voldeden niet aan de betalingsbehoefte. Er kwamen grotere zilveren munten die grosso of groot genoemd werden. Vanuit Italië kwamen ook gouden munten, de fiorino d’oro ofwel gouden florijn. Deze werd in de Nederlanden al snel gulden genoemd of goudgulden. Floris V van Holland begon in 1287 met het slaan van grooten naar Tours voorbeeld (Tourse groot). Vlaanderen was in die tijd het economisch centrum van de Nederlanden en vanaf 1337 ging Vlaanderen een eigen groot slaan, de leeuwengroot. De leeuwengroot had een koers van 12 penningen en was bijna een eeuw lang de standaardmunt. Grooten werden gaandeweg wel steeds lichter en de koers daalde. Vanaf 1365 werden er ook dubbele grooten geslagen.

In de 14e eeuw kwamen voornamelijk penningen, grooten en dubbele grooten voor. Penningen waren kleine zilveren muntjes van minder dan één gram. En vaak ook nog van een laag zilvergehalte. Die muntjes voldeden niet meer bij toenemende handel. Daarom werden er grooten geslagen met een waarde van (aanvankelijk) 12 penningen. In rekeningen werden grotere bedragen genoteerd in schellingen en ponden als rekeneenheid. 12 grooten was 1 schelling en er gingen 20 schellingen in een pond. Er gingen dus 240 grooten in één pond.

We hebben dan vooral in omloop:

  • Oude kleine zilveren penningen of denari die al eeuwen circuleerden.
  • Een groot met een waarde van 12 penningen, maar later ook lichtere grooten van 8 penningen. Ook de 1/2e groot en 1/3e groot (sterling) kwamen voor.
  • Een dubbele groot.
  • Een gouden gulden met een waarde van 40 grooten.

En op papier kenden we ook:

  • Een schelling (solidus) van 12 grooten. In de 14e eeuw was de schelling alleen nog een rekeneenheid. Als munt kwam die nog niet voor, maar men rekende er wel mee.
  • De rekeneenheid ‘pond’ van 6 gulden, 20 schellingen of 240 grooten. Pond komt van het Latijnse Libra en werd vaak afgekort als Lb. Een pond heeft hier nooit als munt bestaan.

En om het ingewikkeld te maken kwamen er in de loop van de tijd verschillende versies, zoals Vlaamse grooten en Hollandse grooten die in gewicht, gehalte en koers verschilden.

Koopkracht van veel voorkomende munten in de 14e eeuw (t.o.v. euro's in 2024) is:

Munt Koers 1300 1325 1350 1375
Penning 1/12e groot € 0,68 € 0,61 € 0,54 € 0,49
Groot Groot € 8 € 7,4 € 6,5 € 6
Dubbele groot 2 grooten € 16 € 15 € 13 € 12
Goudgulden 40 grooten € 330 € 290 € 260 € 240

Gemiddeld dagloon van een geschoolde arbeider in de 14e eeuw:

Jaar Inkomen per dag Uitbetaling
1300 1,5 grooten In penningen
1325 2,5 grooten In penningen
1350 4 grooten In grooten
1375 5 grooten In (dubbele) grooten
1400 6 grooten In (dubbele) grooten

Voorbeelden van munten die in de 14e eeuw in de Nederlanden circuleerden zijn:

Sterling of 1/3e groot van Jan III, Brabant (1330-1337). De koopkracht van zo’n sterling was rond 1300 ongeveer vergelijkbaar met € 2,50 in 2024.

Een leeuwengroot van Lodewijk van Male, Vlaanderen (1346-1384). De koopkracht van een groot was in 1350 ongeveer gelijk aan € 6,50 in 2024.

Een dubbele groot of zilveren leeuw van Lodewijk van Male, Vlaanderen (1346-1384).