Timmerman in de 16e eeuw

In de 16e eeuw veranderde het beroep van timmerman aanzienlijk, voornamelijk als gevolg van de Renaissance en de veranderingen in de architectuur en de bouwsector die daarmee gepaard gingen. Een van de belangrijkste veranderingen was de opkomst van de Renaissance bouwstijl, die zich kenmerkte door meer verfijnde en versieringen en ornamenten. Dit vereiste dat timmerlieden nieuwe vaardigheden leerden en nieuwe materialen gebruikten, zoals fineerhout en verschillende soorten hardhout.

Daarnaast zorgde de opkomst van de boekdrukkunst voor een makkelijkere verspreiding van kennis en ideeën, waardoor timmerlieden toegang kregen tot nieuwe ontwerpen en technieken. Dit leidde tot meer specialisatie binnen het beroep, waarbij sommige timmerlieden zich richtten op specifieke gebieden zoals trappen, kozijnen, etc. Afhankelijk van specialisatie en ervaring waren de inkomsten halverwege de eeuw gemiddeld 8 tot 10 stuivers per dag. Ofwel 48 tot 60 stuivers per week. De uitgaven bestonden dan uit:

  • Huur: 5 tot 10 stuivers per week
  • Voedsel 20 tot 25 stuivers per week
  • Brandstof (hout en kolen): 8 stuivers
  • Kleding en schoenen: 10 stuivers
  • Onderhoud gereedschap: 2 stuiver
  • Onvoorzien/sparen: 5 stuivers

Dit was geen vetpot. Met elke dag een brood en een liter melk en af en toe wat groenten, eieren of kaas was je al snel 25 stuivers per week kwijt. En voor bijvoorbeeld een eenvoudige jas van 8 gulden moest de timmerman in dit voorbeeld al 16 weken sparen! Vaak probeerde men extra inkomsten te regelen, bijvoorbeeld doordat de man eigen gemaakte producten ging verkopen of dat de vrouw meehielp door thuis te werken, zoals het spinnen van garen of het naaien en vermaken van kleding. Ook hield men bijvoorbeeld kippen of verbouwde men vaak eigen voedsel, zoals granen, groenten en fruit.