Muntgeld in de 19e eeuw
Vanaf 1818 werden er in Utrecht en Brussel munten geslagen op naam van koning Willem I (1815-1840). De gulden bleef de standaard, maar deze werd voortaan opgedeeld in 100 centen in plaats van 20 stuivers. Muntjes van 5 cent werden echter stuiver genoemd tot eind 20e eeuw. De muntslag bleef redelijk beperkt door de hoge prijs van zilver, waardoor het sterk gesleten muntgeld uit de 17e en 18e eeuw bleef circuleren. Onder Willem I werden voor het eerst stuivers geslagen waarop 5 C(ent) was afgebeeld. In 1830 splitste België zich af van Nederland en ging verder met de frank als munteenheid. Er was weinig inflatie. Sterker nog, er was zelfs sprake van deflatie; je kon steeds meer kopen voor je gulden. In combinatie met een langzaam stijgend dagloon van arbeiders van 1 gulden begin 19e eeuw tot 2,50 gulden eind 19e eeuw, betekent dit dat de koopkracht begon toe te nemen.
Willem II werd koning in 1840. De 3-gulden werd toen afgeschaft en de rijksdaalder kwam weer terug. De regering wilde graag al het oude en gesleten muntgeld uit de 17e en 18e eeuw vervangen. Dat was nog steeds veel in omloop, maar door slijtage of snoeien te licht geworden. Bijna 30% van het zilvergeld dat in omloop was bestond toen nog uit Zeeuwse dukaten die door hun overwaardering van 52 stuivers zeer gangbaar waren in de Nederlanden. Pas vanaf 1845 was er voldoende geld om stapsgewijs tussen 1845 en 1848 al het oude provinciale geld uit de handel te halen en te hermunten.
Aan muntgeld circuleerden:
- Halve centen, centen en later twee-en-halve centen (koperen munten in plaats van de duiten)
- 5 cents (stuivers), 10 cents (dubbeltjes) en 25 cents (kwartjes) van zilver
- ½e guldens, guldens, 2½e guldens (rijksdaalders) en begin 19e eeuw ook nog drieguldenstukken van zilver
Koopkracht van veel voorkomende munten in de 19e eeuw (t.o.v. euro's in 2024) was:
Munt | Koers | 1800 | 1825 | 1850 | 1875 |
---|---|---|---|---|---|
Stuiver | 5 cent | € 0,50 | € 0,60 | € 0,65 | € 0,70 |
Kwartje | 25 cent | € 2,5 | € 3,0 | € 3,3 | € 3,5 |
Gulden | 100 cent | € 10 | € 12 | € 13 | € 14 |
Rijksdaalder | 250 cent | € 25 | € 30 | € 33 | € 35 |
Gemiddeld dagloon van een geschoolde arbeider in de 19e eeuw:
Jaar | Inkomen per dag | Uitbetaling |
---|---|---|
1800 | 1,00 gulden | In guldens |
1825 | 1,50 gulden | In guldens |
1850 | 1,50 gulden | In guldens |
1875 | 2,50 gulden | In guldens |
Voorbeelden van munten die in de 19e eeuw in de Nederlanden circuleerden zijn:
Een stuiver (5 cent) van Willem I. De koopkracht van een stuiver was toen vergelijkbaar met zo’n 0,60 euro in 2024.
Een dubbeltje (10 cent) van Willem III uit 1880 met een koopkracht vergelijkbaar met ongeveer 1,4 euro in 2024.
Een kwartje (25 cent) van Willem II uit 1848 met een koopkracht vergelijkbaar met ongeveer 3,3 euro in 2024.
Een halve gulden van Willem I uit 1818 met een koopkracht vergelijkbaar met ongeveer 6 euro in 2024.
Een gulden van Willem III uit 1855 met een koopkracht vergelijkbaar met ongeveer 13 euro in 2024.
Een rijksdaalder van Willem II uit 1848 met een koopkracht vergelijkbaar met ongeveer 33 euro in 2024.
Een driegulden van Willem I uit 1824 met een koopkracht vergelijkbaar met ongeveer 36 euro in 2024.